Column Vivianne Rijnders 6-2021
De maand juli had ons allemaal de grond onder de voeten weggeslagen. Maar Limburg droogde op, de zon scheen en het werd zomervakantie. De tijd duwde ons vol goede moed richting augustus. En toen werd mijn schoonvader ziek. En nog zieker. Hij ging van ziekenhuis naar herstelzorg en vice versa. Zonder dat iemand ontdekte wat hij mankeerde zagen we hem binnen een maand aftakelen van een trotse zelfstandige heer naar een hulpeloos hoopje ellende. Zowel geestelijk als lichamelijk. Mensonterend, mensonwaardig. Ondanks dat er nog steeds geen diagnose was gesteld, wisten we dat het einde in zicht was. We besloten dat het voor hem beter was om zijn laatste dagen door te brengen in een hospice. Met liefde en warmte en aandacht. Met zacht licht en misschien zijn lievelingsmuziek. De kilte en het klinische van het ziekenhuis maakten hem onrustig. Maar het leven en dus ook de dood gaan nou eenmaal niet altijd zoals je dat zelf de bedoeling vindt. Terwijl wij in het hospice zaten te wachten op pa, blies hij in het ziekenhuis zijn laatste adem uit, net voor de ambulancebroeders hem op de brancard wilden tillen om hem naar zijn nieuwe onderkomen te brengen. Het telefoontje van de verpleegkundige die op dat moment bij hem was, klonk ons bizar in de oren. Ik had net pa’s kast ingeruimd en zijn toekomstige verzorgster van alles over hem verteld, toen ik het nare gevoel kreeg dat hij hier helemaal nooit zou komen. En enkele minuten later hoorden we dat hij het aardse voor het hemelse verruild had. Onze gedachten en gevoelens deinden op en neer, we verdwaalden erin. Dit was zo bizar. We kregen thee om van de eerste schrik te bekomen en belden onze kinderen waarvan er één net op Schiphol uit het vliegtuig stapte en één in Italië net erin. Opa’s timing was niet ideaal. Maar dat is het in geval van een definitief afscheid nooit.
En dan begint het regelen. Tussendoor probeer je iets te doen waarvan je denkt dat het ‘verwerken’ heet. Herinneringen ophalen, de kinderen troosten maar ook veel lachen. En weer regelen. Zijn afscheid moest hem eren. Het is immers het laatste wat je voor iemand kunt doen. Met zorg kozen we foto’s en muziek, schreven teksten. Stuurden rouwbrieven en pleegden tientallen telefoontjes. Je wordt geleefd tijdens die dagen, terwijl we ons voortdurend afvroegen waarom pa juist op dat moment voorgoed zijn ogen sloot.
De KZV Mastreechter Staar, waar pa zestig jaar lang actief lid van is geweest, gaf de afscheidsdienst veel cachet. Dragers in Staarkostuum, een oorkonde naast zijn kist en zelfs het Staarvaandel. Onze schoonzoon zong en de liefde en warmte van onze families hielpen ons door de dag heen. Na afloop toostten we op pa met een wijntje of fris getapt pèlske en vierden samen het leven.
Een paar dagen later rijden we naar de kust. We willen uitrusten, ons opladen aan de gezonde kracht van de zee, aan de frisse wind. Samen met de kinderen herinneringen ophalen. Elkaar vertellen dat het geen zin heeft om te treuren om wat voorbij is maar dat we moeten omarmen wat er op ons pad komt, ook al zijn we ons sterk bewust van onze eigen sterfelijkheid. Onze kleindochter Mia leert lopen op het strand. We lachen en klappen en juichen bij haar eerste zelfstandige stapjes. We gaan uiteten en drinken wijn in een strandtent terwijl de zon de lucht in een vurige gloed zet en het water van de zee zilver tovert. Ik dans met kleine Mia op blote voeten door het zachte zand. Ja, we vieren het leven. Soms voel ik me schuldig. Na dat ellendige ziekbed van pa, na zijn emotionele uitvaart nu zo gelukkig zijn … Maar als ik dan kijk naar die vuurrode zon, die gouden lucht, die zilveren zee, dan kan het niet anders dan dat daar achter de hemel is. En dat pa daar trots glimlachend kijkt naar zijn nageslacht en het alleen maar waardeert dat wij doorgaan in zijn optimistische positieve geest.
Vivianne Rijnders©