Column Vivianne Rijders

Zullen we wel, zullen we niet? We blijven lang twijfelen. Annuleren we het uitstapje dat we al eens eerder geannuleerd hebben? Maar uit de laatste persconferentie blijkt niet dat we niet mogen gaan. We zijn gezond, iedereen in onze omgeving ook dus we besluiten het erop te wagen. En hoe heerlijk ik het ook vind om naar Vlieland te gaan, ik voel me op de een of andere manier schuldig. Is het niet beter om gewoon thuis te blijven? Hoort dat niet bij een gedeeltelijke lockdown? Ik voel me als een kind dat iets doet dat eigenlijk niet mag.

Het inpakken verloopt al anders: handgel mee, rubberen handschoenen en meer mondkapjes dan schone sokken. We doorkruisen het land en aan de vele auto’s te zien zijn we niet de enigen die er in de herfstvakantie even uit willen. “Vermijd drukke plekken” en “Reis alleen indien noodzakelijk”, spreken de matrixborden langs de weg ons vermanend toe. Weer dat gevoel dat we iets doen dat niet in de haak is. Ik houd zo van het weidse Hollandse landschap, de kassen in de velden en al dat water. Maar deze keer voelt het anders. Het grote genieten ontbreekt. In Harlingen moeten we in de haven al een mondkapje op en overal staan pompjes met het inmiddels beroemde desinfectiemiddel. De boot naar Vlieland is enorm, de passagiers kunnen er riant meters ver uit elkaar zitten. Aangemeerd in Vlieland verlaten we perfect gedisciplineerd het veer. Niemand dringt, iedereen houdt afstand en, heel opvallend, iedereen is bijzonder vriendelijk. Dat mis ik helaas steeds vaker in deze tweede coronagolf. Het kribbige, het geen rekening met elkaar houden, het maakt me soms mistroostig. Maar hier gaat het prima en het vakantiegevoel begint langzaam te komen. Eenmaal in de Dorpsstraat val ik als een blok voor dit charmante plaatsje en krijg de neiging om met rolkoffertje en al een dansje te maken.

In ons hotel aan het einde van de straat worden we enthousiast ontvangen. Ook hier houdt iedereen zich moeiteloos aan de strenge regels. Misschien juist door de vriendelijke en hartelijke sfeer. Geen gemaar of lange gezichten. Mondkapjes, gelletjes, om de beurt naar het ontbijtbuffet, zelf je servies en bestek wegzetten, alle gasten doen precies wat van hen gevraagd wordt. We voelen ons hier meteen thuis en veilig. Lunchen en dineren kan nergens, maar we krijgen bij het ontbijt extra brood met beleg in papieren zakken voor ’s middags. Voor het diner zijn er een aantal dorpsbewoners die heerlijk koken en waar je voor een zacht prijsje een warme hap kunt afhalen. De creativiteit en saamhorigheid is sterk, “Alleen samen krijgen we corona eronder” wordt hier daadwerkelijk in praktijk gebracht. Het ontroert me, deze warmte in bizarre tijden. En, ik vraag me af waar ik het aan verdiend heb want dat ‘stout kind-gevoel’ zit nog ergens, onze kamer kijkt uit op de Waddenzee. Vanaf het balkonnetje zie ik de dijk en dan water, niks dan water. Een vissersboot vaart voorbij, zwermen meeuwen vliegen krijsend boven de netten. Dollende honden dartelen met hun baasjes over de dijk. Het is zalig.

En nu woedt er een storm. Een heuse storm van windkracht negen. Dochter moet studeren en ik schrijven dus we zitten vooralsnog warm en droog. Maar de wind rammelt en rukt aan de balkondeuren met een geweld alsof ze elk moment uit hun sponningen kunnen springen. Wat vaker dan normaal strek ik even de benen en loop naar het raam. De golven slaan stuk tegen de dijk, rollen er soms woest overheen. Het zeewater vormt zilte plassen in het weiland. De aanblik ervan geeft me een innerlijke rust zoals ik die alleen aan zee beleef. De storm wordt steviger, ik met de kracht van de elementen ervaren. Hup, jas en laarzen aan en naar buiten!

Wat doet dat goed. Corona- en andere muizenissen worden door de wind meegenomen, de regen striemt in mijn gezicht en vervult me van levenslust. Ik laat het zeewater rond mijn enkels stromen. Op het strand staat een tekst in het zand: “Leef op het ritme van de zee, zonder het tikken van de tijd”. En zo is het. De tijd tikt toch wel door, wat er ook gebeurt. En die tijd zal uiteindelijk het virus ook wegtikken. Tot op de dag, die mooie dag dat we tegen elkaar kunnen zeggen: “Weet je nog, toen?”